logo

De ijzeren vuist.

Op Texel en andere vissersplaatsen is het heel normaal dat vissers elkaar goed kennen. Bij voornaam, achternaam en bijnaam.  Het is dan ook heel normaal dat de laatste roddels of wetenswaardigheden onder de vissers aan boord besproken. Over andere vissers of gewoon over mensen die bij andere ook bekend zijn. Je moet toch wat als je vijf dagen lang in een kleine ruimte samen moet leven.
Van alles wordt besproken onder de vissers, de bloemetjes van de buren, het behang van de tegenover wonende buren of de dakpannen die niet bij de voordeur passen van iemand die verder op in de straat woont. Er zijn genoeg gespreksonderwerpen te verzinnen waar je over kan praten. Er zijn ook genoeg momenten dat er wordt gezwegen. Een moment dat er niemand iets te vertellen heeft of dat het gewoon even lekker is dat er niets wordt gezegd.

Maar er zijn ook persoontjes die juist van die stilte heel goed gebruik maken om hun zwets verhalen te vertellen.  Zo is daar ook die ene jongen, tevens een goede vriend van mij, op Texel die ook wel ‘De ijzeren vuist’ wordt genoemd. Op Texel staat hij bekend om zijn praatjes zonder daadjes. Zoon en kleinzoon van oud vissermannen. Die net zoals hun, babbels voor tien had. Zo opa, zo vader, zo zoon.

‘De ijzeren Vuist,’  is een goeie jongen met een mega klein hartje. Hij zorgt voor leven en gein aan boord van de kotters waar hij op gevaren heeft. Alleen worden zijn babbels en geintjes niet door iedereen geaccepteerd. Wat vooral bij de oudere visser nog al tot irritatie kan leiden.Zijn bijnaam heeft hij gekreen door zijn babbels.

Op een dag dacht hij wel even zijn baas van dik 70 jaar te grazen te nemen. Hij was erop uit om een potje met hem te stoeien. Alleen was hij vergeten dat de beste man, ondanks zijn leeftijd, kracht heeft van een gorrilla, een oermens die niet snel van opgeven weet. Een Neanderthaler die met zijn reusachtige grote handen de kleine handjes van hem bij elkaar samen kon knijpen.

‘De ijzeren vuist zal gehakt van je maken.’ Riep hij nog op het moment dat zijn grote baas met gekromde passen naar hem toe kwam lopen.
Iedereen verwachte dat hij gegrepen zou worden door zijn oude baas.
‘Snij jij eerst maar zonder fouten te maken die scheur in het net, over een uur praten wij wel weer verder.’  Sprak hij op een sarcastische manier tegen ‘De ijzeren Vuist.’

Nog voordat de baas zich had omgedraaid hoorde wij een aantal grote brullen over dek vliegen. Het was Vuist, zo noemde de bemanning hem, die met een vlijmscherp nieuw kartel mes zichzelf in een vinger had gesneden.

‘Wat is er loos Vuist?’ Vroeg de kok die kwam aangesneld met de verband koffer terwijl Vuist grauw werd omdat hij bloed zag.
‘Ik moet naar de dokter, ik heb in mijn vinger gesneden.’  Kon hij beteuterd mompellen.
‘Dokter?’  Lachte de kok recht in zijn gezicht uit, ‘Scheepswerf zal je bedoelen. Dan kunnen ze jou ijzeren vuist weer een beetje oplassen.’

Aan dek kwam niemand meer bij van het lachen, degene die hem het hardst en recht in het gezicht uitlachte was uiteraard de 70 jarige oude baas. Iedereen had wel verwacht dat zijn babbels nu wel voorbij waren. Ook daarmee kwamen we bedrogen uit.

Nog geen twee weken nadat Vuist in zijn mierenvingertje had gesneden waren zijn praatjes gewoon weer terug. Zoals altijd probeerde hij weer dw oude baas uit de tent te lokken.
Dit keer liet de oerman het er niet bij zitten. Zonder enige waarschuwing greep hij de kleine Vuist vast. Hij twijfelde absoluut niet, was zelfverzekerd en sterk genoeg om hem in de houtgreep te houden.

Vanaf de andere kant van het dek kreeg de baas een strop, waarmee wij normaal de netten mee kunnen ophijsen, naar zich toegeworpen.
Met zijn ene knie, die op de borst van Vuist drukte, hield hij het spartelende mannetje in bedwang. Met zijn handen zorgde hij er eigenhandig voor dat de strop om zijn enkels kwam te zitten.
De kleine praatjesmaker kon geen kant op, niemand die van plan was hem te helpen. Integendeel zelfs, de gehele bemanning was op handen van de oude baas. Snel werd de giek naar buiten gezet en het tijgertje (staaldraad die in de top van de giek hangt en voor ons een extra hij mogelijkheid is) in de strop om zijn enkels ingepikt.

De brullen die Vuist gaf deed mij denken aan een kind dat van zijn fiets valt en van de pijn en schrik gaat gillen. De vuist kon dat op het moment dat hij aan dek lag ook, misschien nog wel erger ook zelfs.
Midden in de zomer lopen er op de havenkade genoeg toeristen die allemaal bleven staan bij de kotter toen die het gebrul van Vuist hoorden.

Ondertussen was de oude baas naar de bedieningsknop van het tijgertje toegelopen en zetten die in zijn werk. Onder luid toegejuich van de bemanning werd Vuist onderste boven aan zijn enkels opgehesen. Zijn gebrul werd steeds erger en luider. De oude baas die aan de bedieningsknop stond keek wel naar Vuist maar ging stoïcijns door met dat gene waar hij aan begonnen was. ‘De IJzeren vuist’ een lesje leren. Vanaf de kant moet het een rare gewaarwording zijn geweest dat er achter de sumwing vandaan (het tuig die een anderhalf meter hoog is en aan dek hangt) een brullend mannetje vandaan kwam. De toegesnelde toeristen stonden er dan ook allemaal hartelijk om te lachen.

Het heilig kapsel van Vuist ging rakelings langs het tuig, al moest daarbij wel een handje geholpen worden. Uiteindelijk hing Vuist, met zijn mooie kleertjes aan, boven het water te bungelen. Wij hadden allemaal verwacht dat de baas hem op deze manier wel een tijdje zou laten hangen. Het was alleen de kok, tevens zoon van de oude baas, die het nog niet goed genoeg vond.
Daar ging de Vuist, in een streep zakte hij onderste boven richting het water totdat hij met zijn hoofd een paar centimeter boven daarboven hing.

De kok vond wel dat het genoeg was en dat hij genoeg had geleden. Hij wilde Vuist alweer omhoog takelen om hem weer op het dek te krijgen. Het was de normaal nogal nors kijkend oerman die de kok weg duwde bij het bedieningsknopje en Vuist, met een grijns van oor tot oor, het water in liet zakken. Heel even dompelde hij hem onder en haalde hem weer naar boven.

‘Is het af met je praatjes?’ Vroeg de baas vanaf dek aan Vuist die weer een paar centimeter boven het water bungelde. Kennelijk antwoorden hij niet snel genoeg, voordat de vuist ook maar  iets kon zeggen liet hij alweer te water gelaten. Zo ging het een paar keer totdat de Vuist stopte met gillen en spartelen.

Doorweekt werd vuist aan dek gehesen waarna iedereen hem nog eens extra goed kon uitlachen. De Vuist had zijn lesje geleerd. In zijn natte kleren liep hij, nadat hij bevrijd was van de strop om zijn enkels, naar de baas toe.
‘Sorry baas, jij wint baas, ik zal je niet meer uitdagen baas.’  Klonk hij als een klein kind tegen de oude baas terwijl hij hem onhelsde.

De baas kon er alleen maar om lachen ook al had hij nu ook natte kleren gekregen. En vuist? Die heeft daarna nooit meer de oude baas uitgedaagd.
‘Niet omdat ik bang voor hem ben,’ zo zei hij laatst nog tegen ons, ‘alleen mijn haar gaat dan in de war zitten.’
Ja hoor Vuist. Een praatjesmaker zal je altijd blijven.

facebook

 

Webservice door: TexelOnline.com